VOORWOORD

WAAROM EEN MANIFEST?

‘Terwijl ik mijn werk aan de openbaarheid prijsgeef, bekruipt mij de vrees, dat velen, ondanks al den arbeid, die erin steekt, het een onvolledig gedocumenteerde improvisatie zullen achten. Het is nu eenmaal het lot van hem, die cultuurproblemen behandelen wil, zich telkens te moeten wagen op velerlei gebied, dat hij niet genoegzaam beheerscht. Alle tekorten aan kennis eerst nog aanvullen was voor mij buitengesloten [...]. Het werd voor mij nu schrijven of niet schrijven. Van iets wat mij zeer ter harte ging. Dus heb ik geschreven.’

Johan Huizinga
Leiden, 15 juni 1938

Dit zijn de laatste regels van het voorwoord van het boek Homo Ludens. Als zelfs een eminent historicus, cultuurfilosoof en antropoloog als Johan Huizinga (1872—1945) de vrees uitspreekt dat velen zijn werk ‘een onvolledig gedocumenteerde improvisatie’ zullen vinden, dan moge het duidelijk zijn waarom ik heb geaarzeld.

Ik heb het uitschrijven van mijn voorliefde voor het abstracte spel lang uitgesteld. En als ik de huidige toestand in het spellenmilieu in ogenschouw neem, heb ik nu zelfs nog meer redenen om het niet te doen. Ik begeef me op moerassig terrein. Waar dit toe zal leiden, is ook mij onbekend.

Ten eerste beschouw ik me niet deskundig genoeg om in de breedte over abstracte spellen uit te wijden. Ik ben geen academicus, zelfs niet een heel klein beetje. Ik weet alleen waar ik toevalligerwijs mee te maken heb gehad in de vijfentwintig jaar dat ik als bedenker en speler actief ben geweest en de pakweg tien jaar dat ik me tevens met het uitgeven van spellen heb ingelaten. Ik heb me nooit verdiept in de historiek, noch in het maatschappelijke, sociale of culturele belang ervan — hoewel op de hierna volgende bladzijden zal blijken dat ik het met de jaren voor mezelf wel ben beginnen duiden. Mijn kennis vertoont vele hiaten, beperkt zich voornamelijk tot mijn eigen ervaring en de persoonlijk gekleurde interpretatie van wat ik heb gehoord en gelezen.

Dat is dan ook de tweede reden voor de twijfel: het geneert me de rol van pleitbezorger van het abstracte spel op me te nemen en dit slechts te kunnen doen aan de hand van wat ik heb gerealiseerd en meegemaakt — zeg maar ter meerdere eer en glorie van mezelf. Punt is dat, als ik de stand van zaken wil schetsen, ik geen mogelijkheid zie — en hier begint het al — aan mezelf voorbij te gaan. Dit zegt niet zozeer iets over mij, dan wel over hoe het met abstracte spellen is gesteld. Uitzonderingen — meestal eenmanszaken of kleine, onafhankelijke bedrijfjes — niet te na gesproken, houdt omzeggens niemand zich er nog op een secure, fundamentele manier mee bezig. De gangbare mening is: men raakt ze aan de straatstenen niet meer kwijt. Voor uitgevers is het sop de kool niet waard, en voor spelontwerpers bijgevolg ook niet.

Dat ik nu toch besluit dit manifest te schrijven, heeft te maken met de laatste spellenbeurzen die ik heb bezocht. Daar werd ik met zoveel moedwil ten opzichte van abstracte spellen geconfronteerd en heb ik andermaal zoveel stompzinnigheden gehoord over het feit dat ze commercieel waardeloos geworden zouden zijn, dat ik me verplicht voelde opnieuw iets te ondernemen. Niet met de pretentie de wereld voor een armageddon te behoeden — onze samenleving zal zonder abstracte spellen niet ten onder gaan — maar omdat deze spellensoort voor mij een grote culturele, zelfs artistieke waarde vertegenwoordigt. Dat is mijn overtuiging. Stel nu dat mijn overtuiging geen draagvlak heeft en ik me hiermee waag aan een potsierlijke poging om te redden wat door de veranderde behoeften van de nieuwe mens al lang als achterhaald moet beschouwd worden, dan doe ik het voor mezelf. En als troost voor de enkeling die, net als ik, met lede ogen moet toezien hoe abstracte spellen in het huidig economisch klimaat stuiptrekkend worden afgeserveerd.

Ik beschouw dit als een strikt persoonlijk manifest, géén cultuurfilosofisch essay. Mijn motivatie is de hoop dat het nog op enigerlei wijze mogelijk moet zijn het verder verglijden van abstracte spellen in de diepten van de vergetelheid te vertragen, wie weet zelfs een halt toe te roepen, of — sta me de waan toe — misschien weer wat opgang teweeg te brengen. Indien wat volgt een vertekend beeld zou geven van wat het spellenmilieu vandaag is en voorstelt, dan beschouw ik dat als gerechtvaardigde tegendruk, want het zal nog altijd veel minder vertekend zijn dan het beeld dat men in dat milieu — en bij uitbreiding nagenoeg overal — intussen heeft gekregen van wat abstracte spellen zijn.